Eén hapje neemt Jeroen de Jager van de qat (“bitter, beetje grassmaak, voel me een paard”) en nog geen minuut later spreekt hij tot een vrouw: “U bent de man van… o nee! U bent de vróuw!”
De verslaggever is in Wolvega bij een importeur van qat. De drug van Somaliërs die dreigt te worden verboden. Terwijl – Jeroen de Jager wordt niet moe het te herhalen – er een betrekkelijk waardeloos rapport ligt van het Trimbos Instituut waarvoor slechts 114 mensen zijn geïnterviewd.
In het rijtjeshuis in Wolvega komen vrienden uit het naburig asielzoekerscentrum. Ze gebruiken qat “om de tijd te verdrijven”. “Beetje gezellig,” zegt een man. “Zoveel mensen in Nederland zijn verslaafd aan alcohol en hasj. Qat is veel minder erg dan hasj.”
Zou de man zónder kunnen? Of is hij verslaafd.
Nee hoor, niet verslaafd: “gezelligheid”.
JdJ: heeft hij last van zijn gezondheid? Ook al nee (hè! Gelúkkig!).
Hoe vaak gebruiken de Somaliërs qat? 2-3x per week zegt iemand. 3-4x per week zegt een ander. En dan drie bosjes of vijf of tien.
Vanaf twee uur ‘s middags tot twaalf uur ‘s avonds.
Maar wel na het áf zijn van het werk en ook “de familie”.
JdJ: “Voelt u zich verslaafd?” Nee.
Dan de vrouw ván deze man die Jeroen de Jager na 1 knauw op een blaadje qat al voor een man houdt. Man en zoon gebruiken qat. Wat vindt zij ervan? Ik versta er geen woord van maar JdJ concludeert dat het probleem is dat er geen organisatie voor qat is en dat er daarom overlast is in (distributiecentrum) Uithoorn en in woonhuizen overal waar Somaliërs wonen.
Dus als er qat-centra zouden zijn zoals er coffeeshops zijn: probleem opgelost.
Ik trek die conclusie niet na het horen van zijn reportage.
Geef een reactie