Brand in een natuurgebied.
Niks erg, zeggen sommigen. Wel goed zelfs.
Een unieke manier om de vegetatie zich te laten vernieuwen.
Wat wel of niet waar kan zijn (of zowel wel als niet).
Maar als honderd hectare affikt in het Fochteloërveen gaat het niet alleen om de plantjes.
Er zijn bijzondere dieren. Die niet kunnen wegvluchten. Zoals de adder, de ringslang en de gladde slang. Die glibberen niet rap weg voor het vuur. Net zo min als het veenhooibeestje.
En dan heb ik het nog niet over de ‘gewone’ soorten als konijnen en hazen en eekhoorns.
De media zoemen in op de drie paren kraanvogels die hier en nergens anders in Nederland broeden.
Of beter: broedden. Want als hun nesten al niet in vlammen zijn opgegaan zullen ze die door alle rook en neergeplensde waterzakken en het ‘gedoe’ nu vast hebben verlaten, vermoedt boswachter Alje Zandt.
Joris van de Kerkhof praat ons bij. Over brandweerauto’s en helikopters en gierwagens en “mensen met slippers en korte broek en shirtjes zonder mouwen die toekijken”.
Tim Overdiek belt met de commandant van de helikopters, Roel Cuppes. Die hem o.a. vertelt dat de helikopters water binnensleuren uit waters die niet te diep mogen zijn (waarom niet?).
En ik weet dat ik een ongelooflijke softie ben mbt dieren maar dan denk ik: dat water.
Hoe groot is de kans dat daar net een moedereend met haar pullen op dobbert en dat er vissen in zwemmen net onder het oppervlak?
Hups! Opgeslokt in de rubberen zak en dan plens! gedumpt op de vuurzee.