“Hier is het begonnen.”
Fotograaf André van Soest wijst Henny Radstaak op zijn keukenraam waar in 2009 “mijn eerste vogel” tegenaan vloog en: hartstikke dood.
Van Soest pakte de vogel op, het bleek een zwartkopvrouwtje en hij vroeg zich af wat hij ermee moest.
In de vuilnisbak? Begraven? “Ik dacht, daar maak ik een foto van.”
Om te laten zien hoe móói zo’n vogel is.
Wat je zelden beter ziet dan wanneer je hem dood in de hand houdt.
Aanleiding voor het gesprek is een tentoonstelling van foto’s van veel dode vogels. Door Van Soest gefotografeerd tegen een witte achtergrond (“om de vogel centraal te stellen”) en zoveel mogelijk in de houding waarin ze zijn aangetroffen.
Soms met de pootjes omhoog maar niet altijd.
Naar schatting vliegen zich jaarlijks tussen de 100.000 en 1 miljoen vogels te pletter tegen ramen.
Onze keukenramen, ramen van auto’s, ramen van bushokjes en ramen van die monsterlijke kantoorgebouwen die eruit zien als 1 groot stuk glas.
Of dat érg is, behalve voor de individuen?
Hangt van de soort af.
Bij een mus denken we ach gossie, bij een houtsnip barsten we in snikken uit.
“Het is een trieste aanblik maar het heeft ook wel wat moois, de dood” vindt Henny Radstaak.
André van Soest: “Je gaat je afvragen waarom en hoe zo’n beestje is doodgegaan.”
Mooi gesprek.
Waarbij ik dacht aan de jonge spreeuw die ik deze zomer vanuit mijn werkkamer in mijn vijver zag vechten tegen verzuipen.
Ik rende naar beneden, was er te laat bij, hield hem in mijn hand en ja – ook ik greep de camera.