Er zijn méér wolven (in Frankrijk) en mínder wespen (bij ons).
Arnold van Vliet (Wageningen Universiteit) legt aan Bert “ik merk er niks van” van Slooten uit dat het rare weer de wespen de das om heeft gedaan.
December en begin januari waren extreem warm. Veel wespenkoninginnen werden maanden te vroeg wakker, vonden te weinig voedsel en vroren toen dood door de februari-kou.
Wie toen nog niet dood was werd in juni-juli geconfronteerd met het natte weer.
Tachtig procent minder wespennesten zijn er.
Dat weten we niet door ze te tellen maar doordat Van Vliet “een rondje” deed langs bestrijdingsdiensten.
Intussen kun je natuurlijk nog steeds de pech hebben dat er een nest zit in jóuw omgeving (ja! bij mij! blijft Bert van Slooten herhalen) maar de bioloog heeft op een terras pannekoeken en poffertjes en frisdrank genuttigd “en geen wesp”.
“Is het erg” vraagt de presentator. Dat er minder wespen zijn dus.
“Natuurlijke schommeling” weet Arnold van Vliet.
“Het heeft geen blijvende gevolgen, dat is ook wel weer een geruststelling” concludeert Bert van Slooten. “En het goeie nieuws is dat er dus minder wespen zijn.”
Wat is het nou? Fijn dat er minder wespen zijn of juist fijn dat er niet *blijvend* minder wespen zijn?
Blijf ik zitten met de vraag wat we hébben aan de wesp. Aangenomen dat hij niet zomaar deel uitmaakt van onze biodiversiteit.
Is hij een bestuiver? Zou kunnen. Eet hij iets dat we kwijt willen? Zou ook kunnen.
Een snel ‘rondje’ google levert vooral op dat hij steekt.
Mogelijk gaat een nieuwsgierige NOS-redacteur hier nog even achteraan net als laatst met de slakken.