Veel daklozen trekken naar de opvangcentra nu het buiten bitter koud is.
Warmte, een bed, eten (maar wel de schoenen buiten de slaapzaal).
Jeroen de Jager verdiept zich in degenen die *niet* komen.
Een vrouw in de opvang in Arnhem vertelt hem over haar vriend: “Die blijft buiten liggen, dat is hem z’n leven, dan heb-ie het rustig en dan heeft-ie het heel fijn.”
De opvang, dat is voor hem “stress” en “drukte om zich heen”.
Met mensen van het Rode Kruis gaat de verslaggever de straat op. Zoeken naar de buitenslapers. Met dekens, koffie, koekjes, soep en brood.
Ze vinden een man onder het afdak van een groot kantoorgebouw.
“We hebben genoeg plaatsen binnen,” vertelt hem een hulpverlener.
“Nee hoor, dank u wel.”
“Is het niet comfortabeler in de dagopvang?” vraagt Jeroen de Jager.
“Voor mij niet,” weet de man. “Ik heb ernstige psychiatrische problemen. Dan kom ik in aanraking met mensen die drugs gebruiken en alcohol. Die zelf erg chaotisch zijn. Denk ik.
Het zijn chaotische pleks, chaotische locaties.”
En: “Je kunt er haast niet naar de wc. Die zijn zo vies dat je er niet naar binnen kunt.
Hierbuiten is het niet vies. Het is wel koud maar niet vies. Simpel.”
De man heeft zijn twee slaapzakken op zijn deken gespreid en gaat slapen.
“Welterusten” zegt Jeroen de Jager.
“Dankjewel”
“En slaap goed.” Het klinkt warm en welgemeend.
“Dankjewel” (beleefd).