Het is nog maar zeer zelden dat ik blij opveer bij een item op Radio 1.
Vandaag overkomt het me bij het gesprek van Jan Peels (‘Jan-van-de-Straat’) met Lennard ter Hall.
De man fokt slakken voor de consumptie.
En praat met zoveel liefde over de diertjes dat hij me al na een halve minuut de radio binnen heeft getrokken.
“Superfascinerend” noemt hij het en verrukt vertelt hij over dat je van dichtbij kunt volgen dat ze wakker worden, dat ze paren, dat ze graven, de kleintjes die boven komen.
“Je ziet het leven ontstaan!
En ik vind zelf altijd dat ze heel gelukkig ogen.
En voor mij is een gelukkige slak ook lekkerder.”
Het begon met een documentaire op de BBC die ertoe leidde dat Ter Hall vier jaar geleden zijn baan bij een drukkerij opgaf en zijn eerste slakken kocht.
De slak is niet meer zo geliefd als lekker hapje als in de jaren zeventig en tachtig. Logisch, vindt Ter Hall.
Want wat nu wordt geserveerd is een tropisch ras dat ze “laten uitgroeien tot de grootte van een konijn en dan in stukjes choppen en in een huisje stoppen”.
Zijn slakken worden “een heel mooi stukje vlees” en ik neem het al aan maar mijn hart wordt weer heftig geraakt bij de beschrijving van wat de slakken eten.
Niet ‘alles’ zoals onwetenden denken.
Wel: malse sla en appels en peren en komkommers.
Wél botersla, geen rucola.
“Krulsla vinden ze ook niet lekker, andijvie gaat wel, spinazie weer niet.
Ik heb eens 2200 kropjes veldsla van iemand gekregen. Het zag er echt prachtig uit dus ik gooi vol enthousiasme al die kropjes sla erin maar na vier dagen kon ik het er weer allemaal uit hengelen want ze namen er geen hap van en het begon natuurlijk wel een beetje te schimmelen.”
In een kwekerij is slak zijn een heerlijk bestaan denkt Ter Hall die graag de Slakkenkoning van Nederland wil worden.
In het vrije veld ben je “voedsel voor Jan en alleman”.
Maar bij hem in de kas hebben de slakken “een heel relaxed bestaan”: “Er is altijd eten, er is altijd drinken en er is altijd een partner in de buurt.”
En dood hoef je pas na 12 maanden.
Luister zelf.