Ik word er altijd zo triest van.
Een bericht over een dierenschuur die in brand staat. Waaraan dan eigenlijk bitter weinig meer valt te doen. Omdat die dingen kwa structuur niet brandveilig zijn. Een steekvlam en hupsakee: daar gaan duizenden toch al treurig gehuisveste dieren.
Levend verbrand. Of anders in rook gestikt.
Vandaag zit het bericht over ‘brand in varkensstal’ in het nieuws tijdens de ochtenduitzending van het Radio 1 Journaal.
In de avonduitzending doet Trudy van Rijswijk verslag. Met het gebruikelijke lachje in de stem. “Dit is een heel bijzonder gezicht wat ik hier zie. Zo’n 150 varkens lopen hier in de wei. Die weten echt niet hoe ze het hebben. Voor het eerst van hun leven waarschijnlijk. Lekker, hè, joh? Deze is onwennig, die weet niet wat-ie moet doen en deze doet wat een varken moet doen nl: wroeten.”
So far so.. Oh well. Aangezien 5000(!) biggen dood zijn.
“Moet je dat zo wel bouwen?” vraagt Trudy van Rijswijk toch nog kritisch.
Tja, zegt de brandweerman. Maar ze hebben er 100 tot 150 zeugen uit kunnen halen en die 5000 biggen “hebben het helaas niet overleefd”.
Ik probeer te bedenken wat me zo stoort in de Trudy-aanpak behalve dat ze meestal kritiekloos is. Het is het toontje. Het gezemel over de pakweg 100 varkens die aan de dood zijn ontsnapt. “Lekker, hè, joh?” Tuurlijk mag daaraan aandacht besteed maar het is zo mákkelijk, zo zijig, zo flemerig.
Zo: laat maar zitten de big picture, vergeet de discussie.
Waar Trudy komt, wordt alles mierzoet en zijdezacht en ongevaarlijk en daardoor volstrekt irrelevant.