“Joris van de Kerkhof gaat proberen de taalgrens over te steken.
Wij hopen dat hij goed Frans spreekt.”
Marcel Oosten kondigt een Filiaal aan dat zal wandelen over de Belgische taalgrens.
Joris van de Kerkhof laat zich daarbij rondleiden door de Vlaamse vormingswerker Jos Gyssels die hem vertelt dat het dáár (Wallonië) “is alsof je in het buitenland bent”. De Filiaalhouder wil daarom “kijken of het er daar anders uitziet en anders ruikt”.
“Wij, twee Germanen, gaan naar die Romanen toe.”
Waarna ‘wij’ een man in Vloesberg (Flobeck) bezoeken die érg mooi woont en raadslid is.
Als Vlaming in het Franstalige land. Dat steeds Vlaamser wordt omdát het er zo mooi wonen is en nog goedkoop ook. De omgekeerde situatie als rond Brussel. Zonder gelazer: “Er heerst hier,” vertelt de man, “absolute communautaire vrede.” Het verschil? Nederlandstaligen passen zich makkelijker aan dan Franstaligen.
Is het een kwestie van de politiek en speelt het onder ‘de mensen’ minder? vraagt Joris van de Kerkhof aan Jos Gyssels. Ja. Maar toch ook *nee*. Want het is niet fijn in een Vlaamse gemeente te wonen en daar steeds meer in het Frans te worden aangesproken en dan ook nog een Franstalige burgemeester te krijgen.
“Ik vond het leuk” zegt Joris tenslotte tegen Jos. “Vond u het ook leuk?”
Ja, dat vond-ie.
Deze luisteraar vond het ook wel leuk maar ze miste iets.
Ze miste de Romanen. Ze miste het Frans.
Ze miste het opzoeken van de grens, erop balanceren, er overheen reiken, de stap in het buitenland.
Zou het komen omdat Joris van de Kerkhof misschien toch niet zo goed Frans spreekt als Marcel Oosten hoopte?